Managementsamenvatting

Algemeen

De groep “mobiele werktuigen” bestaat uit een zeer uiteenlopende verzameling werktuigen. Daarom is deze groep ingedeeld naar sectoren. De volgende vijf sectoren worden onderscheiden: consumenten, HDO (Handel Dienst en Overheid), industrie, landbouw en bouw. Binnen de verschillende sectoren zijn vervolgens werktuigen gekozen en beschreven, die binnen die sector het meest bijdragen aan de uitstoot. De aandacht gaat vooral uit naar de beschikbaarheid en naar betaalbaarheid. Waar mogelijk worden ook de vul- of laadtijd, draaiuren of laadvermogen besproken.

Beschikbaarheid

Alle in dit rapport beschreven werktuigen zijn verkrijgbaar op conventionele energiedragers, met name diesel en benzine, maar ook LPG (vorkheftrucks). Machines met gasmotoren komen zelden voor. Kleine consumenten-werktuigen, die niet vaak en niet lang aaneengesloten ingezet worden, zijn vaak al als elektrische variant verkrijgbaar. Werktuigen die “binnen” gebruikt worden, zoals vorkheftrucks, zijn vaak al langer op LPG en batterij-elektrisch verkrijgbaar. Vorkheftrucks op waterstof komen ook steeds vaker op de markt.

Van de generatoren en bouw- en landbouwmachines gebruikt een heel groot deel nog conventionele energiedragers. Echter, door de sterk toegenomen aandacht voor de uitstoot (stikstof, fijnstof en CO2) van mobiele werktuigen, lijkt momenteel een verandering plaats te vinden. Zo ontstaat er ook voor de lichtere en middelzware machines een steeds ruimer marktaanbod van (waterstof-)elektrische machines. Dit aanbod beperkt zich nog tot machines onder de 20 ton. Een drempel voor de inzet vormen vaak:

  • De hogere aanschafprijs;
  • De beperkte tank- en laadinfrastructuur;
  • Lange laad-/vultijden;
  • De onwetendheid en onzekerheid van bouworganisaties.

Bij grotere/zwaardere werktuigen wordt steeds meer onderzoek gedaan naar batterij-elektrische of waterstof-elektrische aandrijving. Er lopen diverse pilotprojecten, bijvoorbeeld met trekkers en graafmachines. Ook zijn er fabrikanten die al kleine series produceren of aankondigen dit te gaan doen.

De inzet van hoge-mix biobrandstoffen (vloeibaar en gasvormig) kan op korte termijn CO2-reductie leveren, waar elektrische machines (nog) niet verkrijgbaar zijn. Dit geldt vooral voor werktuigen zwaarder dan 20 ton.

Het aandeel hernieuwbare energie (biobrandstoffen, groene elektriciteit, etc.) in mobiele werktuigen is niet bekend, omdat er geen aparte monitoringsverplichting voor bestaat. De Nederlandse emissieautoriteit kan hierdoor geen exacte uitsplitsing maken van de toepassing van hernieuwbare energie in verschillende modaliteiten, noch binnen de modaliteiten.

Betaalbaarheid

Waterstof en elektrische (zware) werktuigen zijn momenteel vaak nog (flink) duurder dan conventionele varianten.

Beleidsadvisering1

Mobiele werktuigen zijn verantwoordelijk voor circa 10% van de CO2-uitstoot van de transportsector in Nederland. Daarnaast stoten ze stikstof en fijnstof uit. Verduurzaming van deze machines kan daarom een grote bijdrage leveren aan de doelen van het Klimaatakkoord, het Schone Luchtakkoord en de ambities van het kabinet om te komen tot een klimaatneutrale en circulaire infrastructuur.

Geadviseerd wordt om het beleid te focussen op een bepaald segment vanuit een programmatische aanpak. Daarbij zou niet alleen moeten worden gekeken naar de mate van impact op het milieu, maar ook naar beschikbaarheid en betaalbaarheid. Juist marktontwikkelingen in segmenten die niet direct veel impact op het milieu hebben, zorgen voor opbouw van kennis, die gebruikt kan worden bij segmenten die het milieu zwaarder belasten.

Mede door de stikstofproblematiek neemt de vraag naar elektrisch aangedreven machines toe. Verdere groei van de markt kan gerealiseerd worden door het aanbieden van meerdere alternatieven en modellen, zodat de consument meer keuzemogelijkheden krijgt. De overheid kan als “launching customer” optreden, door de markt de zekerheid te bieden dat zij investeringen in een duurzame vloot kunnen terugverdienen.

Ook de beschikbaarheid van (groene) elektriciteit is van belang. Geadviseerd wordt om te onderzoeken hoe verbinding kan worden gelegd met het programma “Hernieuwbare energieprojecten op rijksgrond” waarin de Rijksoverheid rijksgrond ter beschikking stelt aan derden voor het opwekken van hernieuwbare energie.

Op dit moment is het niet mogelijk om te zien of het aandeel hernieuwbare energie in mobiele werktuigen groeit of daalt. Geadviseerd wordt om onderzoek te doen naar een aparte monitoringsverplichting voor de hoeveelheid ingezette hernieuwbare energie binnen en tussen de modaliteiten.

Verder wordt geadviseerd om de vlooteigenaren van mobiele werktuigen meer bekend te maken met de mogelijkheden die de Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) bieden voor de verduurzaming van hun vloot. Zo kan de TCO omlaag worden gebracht.

Tot slot nog twee suggesties voor onderzoek:

  • Onderzoek hoe meer greep kan worden gekregen op de NOx-uitstoot door mobiele werktuigen en wat de beste mix is van regulering, beprijzing van de NOX-uitstoot in het fiscale stelsel en stimulerende maatregelen;
  • Bekijk hoe de CO2-besparing van industriële vloten kan worden verrekend met de overige CO2-uitstoot van deze bedrijven. In die gevallen waar sprake is van emissieloze mobiele werktuigen komt dit zowel ten goede aan het stikstofdossier als aan het klimaatdossier.